Column

Over winteren

In een haast lege zaal verdedigde Siri Driessen haar proefschrift. Het cortège, normaal een indrukwekkende optocht v­­­an professoren in vol ornaat, was uitgedund en aangevuld met hooggeleerde hoofden op een scherm. Wij collega’s keken thuis mee, moedigden haar aan via de groepsapp en pinkten een traantje weg om de rite de passage, die zelfs op afstand indrukwekkend was.
Ik wist dat haar onderzoek ging over oorlogstoerisme en dat ze Joegoslavië-veteranen had geïnterviewd, maar het lekenpraatje over haar onderzoek Touching War kwam onverwacht hard binnen. Na dit schrale jaar, vol onmacht, teleurstelling en dood, dienden zich opeens, hoe subtiel ook, parallellen aan. Leed laat zich moeilijk vergelijken, maar vertoont altijd kenmerken van de winter.
In barre perioden is het licht schaars en het zicht beperkt. Of het de herinnering aan oorlog is, een overlijden, een scheiding of faillissement: het liefst trek je een dekbed over je hoofd, om wakker te worden op het moment dat het leed geleden is. Maar zo werkt het niet: wij kennen geen winterslaap en moeten actief blijven. Winteren zou een werkwoord moeten zijn. De schrale troost van de winter is dat we niet ver hoeven zoeken naar manieren om hem door te komen.
Hij barst van de rituelen: de religieuze feesten van Chanoeka en kerst,

de oude heidense ­­­­­hoogtijdagen van de zonnewende en de daaropvolgende rooknachten, of de hedendaagse rituelen van de kerstboom en cadeaus. Ik las dat het woord rite verwant is aan tellen: een ritueel heeft een vaste volgorde, markeert de tijd zodat je dag na dag, stap voor stap, de donkerte doorkomt.
Wat ons raakt, zet ons in beweging, citeert Driessen de wetenschapper Sara Ahmed, en doet ons dingen maken. Een ritueel, hoe klein ook, is er om ergens – verlies, trauma, een teleurstellend jaar – iets van te maken, kapot te maken, te verbranden, op te breken in kleine stukjes, zodat we er af en toe naar kunnen kijken, telkens iets langer, tot het geen pijn meer doet, totdat we vrede hebben met hoe het was. Niet elke veteraan heeft baat bij teruggaan naar het oude front, net zomin als iedereen baat heeft bij een kerstnachtdienst. Helemaal dit jaar, nu er zoveel niet is en niet kan: toch koken we nog, dekken we tafels, sturen we berichten. Elke minuut nu niet besteed in een volle winkel is er voor het aansteken van een kaars, het uit frustratie kapot gooien van een kerstbal en het genieten van de schoonheid van verwoesting. Uit as en uit stof maken we iets nieuws.
En sommige dingen gaan gewoon vanzelf: vanaf morgen keert, zonder dat we daar iets voor hoeven doen, het licht terug. 

Hilde Sennema is freelance schrijver en bedrijfshistoricus, verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Reageer via columnist@fd.nl.